De gewone pad (Bufo bufo)is een middelgrote tot grote pad met oranje ogen en een horizontale pupil. Het lichaam is variabel van kleur op de rug (van grijsbruin tot geelbruin of roodbruin) en de buik is wittig met een gemarmerde tekening. Mannetjes zijn kleiner dan vrouwtjes en hebben dikkere voorpoten (om zich mee aan vrouwtjes vast te klemmen in de paartijd). De gewone pad kan in Nederland tot 11 cm groot worden, in Zuid-Europa tot wel 15 cm.
Verspreiding en leefwijze
De gewone pad doet zijn naam eer aan. Hij is in bijna heel Nederland een algemene verschijning, met uitzondering van enkele Waddeneilanden. Hij is weinig kieskeurig wat zijn biotoop betreft. De gewone pad komt voor in tal van watertypen, zoals poelen, sloten, meren en vennen. Waterplanten dienen als eiafzetplek en schuilplaats voor larven en volwassen dieren. Voor een geschikt landbiotoop is de aanwezigheid van bosjes, overhoekjes en ruigten in het landschap van belang. Gewone padden zijn als één van de weinige amfibieën in Nederland goed bestand tegen hoge dichtheden vis. Zowel larven als adulten scheiden gifstoffen af via de huid, waardoor ze door vijanden vaak gemeden worden. De gewone padden leggen hun eieren in snoeren, deze worden gewikkeld rond takken of water- en oeverplanten. Tijdens de paddentrek in de maanden maart en april worden elk voorjaar veel padden doodgereden. Op veel plaatsen worden de padden door vrijwilligers geholpen met oversteken.
Bescherming
De gewone pad is een van de meest voorkomende amfibieën in Nederland. De soort heeft in de Rode Lijst de status ‘thans niet bedreigd’ (Staatscourant, 2009 cf. van Delft et al., 2007). De gewone pad is in tabel 1 van de Flora- en faunawet opgenomen. De gewone pad is ook opgenomen als beschermde soort in bijlage 3 van de conventie van Bern.
Methode van monitoren
De gewone pad is al begin maart in het voortplantingswater te vinden. Daar vindt half maart de piektijd van de paaractiviteit plaats. Hierbij treedt nooit koorvorming op. Wel is regelmatig de schrille afweerroep van mannetjes te horen, wanneer zij door andere mannetjes omklemd worden. Als de oevervegetatie ontbreekt of smal is, is het mogelijk de dieren met zichtwaarnemingen te tellen. Dit kan zowel overdag als ’s avonds gebeuren.
De eisnoeren worden vooral in april afgezet, meestal tussen de oevervegetatie (bijv. rietstengels). Doordat verschillende dieren de eisnoeren dicht bij elkaar leggen, is het meestal niet mogelijk de afzonderlijke eisnoeren te onderscheiden en te tellen. De larven van de gewone pad vormen vaak zwermen, die in de maand mei goed zichtbaar zijn in de ondiepe waterlagen. Vanaf juni zijn de pas gemetamorfoseerde padjes vaak massaal aan de oevers van het voortplantingswater te vinden.
- tellingen van volwassen dieren in het voortplantingswater (maart)
- zoeken van eisnoeren (maart t/m begin april)
- zoeken van larven (mei t/m juni)
- zoeken van pas gemetamorfoseerde dieren (juli)
Bron Ravon.nl