De das (Meles meles)
De das is het grootste voorkomende landroofdier in Nederland en behoort tot de familie der marterachtigen. Tezamen met de andere marterachtigen: otter, wezel, hermelijn, bunzing, nerts en de boom- en steenmarter, vormt deze familie van marterachtigen de grootste groep landroofdieren in Nederland.
e das heeft een grote, brede kop en een zwaargebouwd gedrongen lichaam. Hij heeft korte poten en een korte, brede, bossige staart. De rug en de flanken hebben een zwart-witte vacht en de onderzijde is geelwit. De kop is wit met twee brede zwarte strepen. Deze lopen vanaf het achterhoofd over de oren en ogen en eindigen in een punt bij de mondhoeken. De das heeft kleine zwarte ogen, kleine wit-zwarte oren en een zwarte neus. Zijn staart is wit en onder de staart zitten geurklieren waaruit een muskusachtige afscheiding kan worden afgegeven.
De das heeft stevige tenen met lange, gekromde nagels, waarmee hij uitstekend kan graven. Pasgeboren dassen zijn grijswit, met zijdeachtig haar bedekt en vaak zijn de donkere banden over de ogen al zichtbaar. Na enkele weken is hun vacht gelijk aan die van de volwassen dieren. Oudere dassen worden vaak lichter van kleur.
Het mannetje is iets zwaarder en forser, heeft een bredere kop, een dikkere nek en soms een wigvormige staart. Het vrouwtje heeft vaak een meer ovaalvormige staart. In de late zomer en herfst neemt het gewicht van een das flink toe, omdat de das dan een vetlaag opbouwt om de winter door te komen. Mannetjes worden ook wel beren genoemd en vrouwtjes zeugen.
De das is een nachtdier, dat in de schemering zijn burcht verlaat. Hij begint dan met het uitvoerig verkennen van de omgeving en het verzorgen van zijn vacht. Daarna is er tussen de verschillende familieleden uitvoerig contact in de vorm spelen en elkaar van muskus voorzien. Muskus is een geurstof afkomstig uit klieren bij de staartbasis. Ook wordt er vaak gegraven en nieuw nestmateriaal aangesleept. Tenslotte gaan de dassen samen of apart op zoek naar voedsel, tot op een afstand van een tot twee, soms vier kilometer van de burcht.
De das leeft in familiegroepen van gemiddeld 3 tot 6 dieren, in Nederland is dit 3 tot 4. Onder gunstige omstandigheden wonen er tot 20 dassen bij elkaar, met meestal een dominant mannetje. Een familiegroep bewoont gezamenlijk een burcht met territorium, waar andere dassen uit verdreven worden. Het centrum en de grenzen van het territorium worden gemarkeerd met mest. De das houdt geen winterslaap, maar is tijdens koudere periodes veel minder actief en soms blijft hij dan dagenlang in de burcht.
Dassen zijn alleseters. Ze zijn slechte jagers en eten dat wat ze direct voor de neus tegenkomen. Door hun luidruchtige manier van foerageren ontsnapt vrijwel alles wat alert is. Ze eten daarom voornamelijk regenwormen die ze ’s nachts in weilanden en open gebieden opsporen. Verder eten ze bosvruchten, gevallen fruit, noten, eikels, knollen, maïs, koren, paddenstoelen, knaagdieren, slakken, kevers en hommel- en wespenbroed. In bermen, akkerranden en slootkanten wroet de das vaak naar kevers en insectenlarven. Een das eet 400-600 gram per dag en het duurt vaak uren voordat hij genoeg voedsel heeft gevonden.
bron: Zoogdierenvereniging.nl